• Blog

Overlijdensschade: wat is het en wie heeft er recht op?

Marieke Quaak

Als je iemand verliest door toedoen van een ander, bijvoorbeeld door ongeval, komt er veel op je af. Naast het verdriet moet er ook veel geregeld worden.

Als iemand overlijdt, en een andere partij voor dit overlijden juridisch aansprakelijk is, is die ander volgens de wet verplicht tot vergoeding van schade, die als gevolg van het overlijden ontstaat. Deze verplichting tot schadevergoeding is opgenomen in de wet (art. 6:108 BW).

Uit welke schadeposten kan overlijdensschade bestaan en wie hebben recht op een vergoeding?

Bij een overlijdensschade kunnen diverse schadeposten bestaan, zoals: (a) schade door het derven van levensonderhoud, (b) kosten van lijkbezorging (de kosten van de begrafenis of crematie) en (c) nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (dit wordt ook wel affectieschade genoemd).

Schade door het derven van levensonderhoud (artikel 6:108 lid 1 BW)

Onder ‘het verstrekken van levensonderhoud’ kunnen verschillende situaties worden verstaan. Het begrip wordt over het algemeen ruim uitgelegd. Voorbeelden hiervan zijn: het verlenen van financiële steun, en het verlenen van steun op andere manier, zoals het verzorgen en opvoeden van kinderen, het verzorgen van de huishouding en het verrichten van onderhoud en reparaties in en om het huis. Levensonderhoud wat van niet-financiële aard is, wordt ‘verstrekking van levensonderhoud in natura genoemd’.

De volgende personen hebben recht op vergoeding van de schade die wordt geleden als gevolg van het gemis van levensonderhoud.

a.    De echtgenoot of de geregistreerde partner en de minderjarige kinderen hebben recht op ten minste het bedrag van het hun op grond van de wet verschuldigde levensonderhoud. Het is niet vereist dat de overledene ten tijde van het overlijden ook echt voorzag in het levensonderhoud van deze personen. Dat betekent dat ook een kind van de overledene, wat pas na het overlijden wordt geboren, op grond van deze bepaling aanspraak kan maken op het derven van zijn levensonderhoud.

b.    Andere bloed- of aanverwanten van de overledene. Hierbij is vereist dat de overledene voorafgaand aan het overlijden daadwerkelijk in levensonderhoud van deze persoon of personen voorzag, of daarvoor op grond van een rechterlijke uitspraak verplicht was (bijvoorbeeld een wettelijke alimentatieverplichting). Er diende dus voor het overlijden sprake te zijn van een financiële band. Dit kan bijvoorbeeld een meerderjarig (studerend) kind van de overledene zijn, die van de overledene een bijdrage kreeg in het levensonderhoud.

c.     Degenen die vóór de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid is gebaseerd, met de overledene in gezinsverband samenwoonden, en bij wie de overledene geheel of gedeeltelijk voorzag in het levensonderhoud. Belangrijk is dat deze situatie van samenleven en het verstrekken van levensonderhoud zonder het overlijden zou zijn voortgezet.

Deze categorie is met name van toepassing op de partner van de overledene met wie hij niet getrouwd was en geen geregistreerd partnerschap had.

d.    Degene die met de overledene in gezinsverband samenwoonde en in wiens levensonderhoud de overledene bijdroeg door middel van het doen van de gemeenschappelijke huishouding. Hier gaat het niet om levensonderhoud in financiële zin, maar levensonderhoud in natura: het verzorgen van de huishouding en het verrichten van onderhoud en reparaties in en om het huis. Als de achterblijvende huisgenoten na het overlijden op een andere manier in het huishouden moeten voorzien omdat de overledene voorzag in (een deel van) het huishouden, kan daarvoor een vergoeding worden gevraagd. De personen die genoemd zijn onder a – c, kunnen ook in aanmerking komen voor deze categorie.

Hoe wordt het gederfde levensonderhoud berekend?

Het uitgangspunt is dat de levensstandaard van de nabestaanden zoveel als mogelijk gelijk blijft als in de situatie zonder het overlijden. Om te kunnen vaststellen hoeveel schade de nabestaanden hebben geleden als gevolg van het gemis in het levensonderhoud, wordt gekeken naar de behoeftigheid. De behoeftigheid is het tekort tussen de behoefte van de nabestaanden en de werkelijke situatie. De behoefte is wat er nodig is om in het levensonderhoud te kunnen voorzien. De werkelijke situatie wordt dan vergeleken met de hypothetische situatie zonder het overlijden. Hierbij wordt gekeken naar zowel de inkomens van de nabestaanden als het inkomen wat de overledene (in de toekomst) had verdiend als hij niet was overleden. Ook wordt er rekening gehouden met de kosten die in verband met het overlijden zijn weggevallen. Al met al kan dit een zeer complexe berekening zijn. In de praktijk wordt hier vrijwel altijd een rekenkundige voor ingeschakeld door partijen.

Kosten van de lijkbezorging

De aansprakelijke partij dient de kosten voor de lijkbezorging te vergoeden. Hierbij kan worden gedacht aan onder andere de kosten voor de uitvaart, bloemen, condoleance en een grafsteen. Hierbij is belangrijk dat de kosten passend zijn met de omstandigheden van de overledene. Bij de beoordeling of de kosten redelijk zijn, wordt dus gekeken naar de persoonlijke omstandigheden van de overledene. Deze kosten moeten worden vergoed aan degene die deze kosten heeft gemaakt.

Nadeel dat niet in vermogensschade bestaat (affectieschade)

Een aantal nabestaanden heeft ook recht op vergoeding van de affectieschade. Dit is schade die bestaat uit het verdriet en het leed wat deze nabestaanden ervaren als gevolg van het overlijden. Het recht op vergoeding van deze immateriële schade bestaat sinds 1 januari 2019. Er kan alleen vergoeding van deze schade gevorderd worden als de gebeurtenis waarvoor de ander aansprakelijk is heeft plaatsgevonden na 1 januari 2019. Er is een beperkte kring van nabestaanden die aanspraak kan maken op vergoeding van de immateriële schade:

  • De ten tijde van het ongeval niet van tafel en bed gescheiden echtgenoot of geregistreerde partner van de overledene;

  • De levensgezel van de overledene die ten tijde van het ongeval duurzaam met deze een gemeenschappelijke huishouding voert (bijvoorbeeld de samenwonende partner);

  • De ouder(s) van de overledene;

  • Het kind van de overledene;

  • Degene die ten tijde van het ongeval duurzaam in gezinsverband de zorg voor de overledene had;

  • Degene voor wie de overledene ten tijde van het ongeval duurzaam in gezinsverband de zorg had;

  • Een andere persoon die ten tijde van het ongeval in een nauwe, persoonlijke relatie tot de overledene staat (bijvoorbeeld een broer of zus die in hetzelfde huis als de overledene woonde);

 De vergoeding voor affectieschade bestaat uit een gestandaardiseerd bedrag. Dit is vastgelegd in het Besluit vergoeding Affectieschade. Zo wordt voorkomen dat er een discussie ontstaat over de hoogte van het uit te keren bedrag.

Conclusie

Als iemand in uw omgeving overlijdt door toedoen van een ander, heeft u onder omstandigheden recht op vergoeding van overlijdensschade. De eerste vraag die beantwoord moet worden, is of er een aansprakelijke derde is. Als de aansprakelijkheid eenmaal vaststaat, kan de schade in kaart gebracht worden. De vaststelling van overlijdensschade kan ingewikkeld zijn; vaak is ook inschakeling van een rekenkundige nodig die de schade in kaart brengt. Er zijn situaties waarin daarnaast ook andere deskundigen moeten worden ingeschakeld, zoals bijvoorbeeld een zorgschadedeskundige. De advocaten van BVD Advocaten helpen u graag door deze moeilijke periode heen en staan graag naast u bij het verhalen van overlijdensschade.

Deel dit artikel: